De functie edi/ra deint iiriuisiee bij olbhigailiielleeimiingein omdeir iinuisinDeirlhómd. 81 «.'3* 17e JAARGANG No. 6 15 JUNI 1941 VASTE MEDEWERKERS: w. Bakker, J. v. d. Berg, S. J. Bierema (secr.), F. W. Drijver Jr., J. M. F. Everling (red.), G. Eijkenduijn, H. de Goede, G. Heidstra, C. A. Klaasse, M. E. Fr. Klinkenbergh, M. K. Kraan, W. J. Kruike meier (adm.), H. Kuiken, A. Leewens, F. Niewenhuis, J. E. v. Ooijen, M. C. Overberg, W. du Pon (red), A. Porcelijn (red.), F. J. Schrammeijer, A. Simons, C. H. L. Smit (secr.), J. R. Uhlhorn (secr.), A. W. Unkel, Is. Vorst, Mr. A. Wensing. Toen omstreeks het jaar 1936 vele instellingen in zoodanige financieele moeilijkheden ge raakten, dat zij de eenmaal op zich genomen verplichtingen niet meer volledig konden ge stand doen, werd de kwestie van de waar borgen, die voor de nakoming van deze ver plichtingen vroeger waren gegeven, acuut. In couranten en tijdschriftartikelen werden hieraan uitvoerige beschouwingen gewijd en critiek bleef allerminst achterwege. Bestonden de verplichtingen van die instellingen in obligatieleeningen, dan vroeg men zich af, of de vorm, waarin deze leeningen bij haar uitgifte waren gekleed en de wijze, waarop de verplichtingen door de belanghebbenden waren nagekomen, wel voldeden aan de eischen, die daaraan redelijkerwijze mochten worden gesteld. Tengevolge hiervan kwam ook de obligatieleening onder trustverband een tijdlang in het middelpunt van de belang stelling te staan. Een zekere ontgoocheling was aan al de be schouwingen, die aan dit onderwerp werden gewijd, niet vreemd. Betoogd werd, dat bij de uitgifte van deze leeningen veelal met vette letters in het prospectus was vermeld, dat een bepaalde naamlooze vennootschap als trustee was aangewezen, en dat deze trustee toch geen andere taak had, dan voor de belangen van de obligatiehouders te waken. Nu geble ken was, dat in de zich voordoende gevallen de trustee niet had kunnen voorkomen, dat obligatiehouders belangrijke verliezen hadden moeten lijden, kwam van verschillende zijden twijfel aan het bestaansrecht van de trustver houding op. Bij vele van deze uiteenzettingen valt een mis kenning van de eigenlijke functie van den trustee en van zijn bevoegdheden te be speuren. Immers, al moge dan wellicht his torisch de bescherming van anderer belangen de primaire taak van een trustee zijn, bij de obligatieleening onder trustverband wordt in het overgroote deel van de gevallen zijn functie door geheel andere factoren bepaald. In die gevallen namelijk, waarbij door den debiteur tot zekerheid van de nakoming van de uit de leening voortspruitende verplich tingen hypotheek wordt verstrekt op zijn on roerende bezittingen en dit is vrijwel de eenige omstandigheid, waarin een leening onder trustverband wordt aangegaan wordt het optreden van een trustee nood zakelijk, doordat onze Wet voor het tot stand komen van een hypotheek eischt, dat een bepaalde crediteur wordt genoemd. Een hypothecaire inschrijving, waarbij de crediteur niet voldoende is aangeduid, is volgens de bepalingen van onze Wet nietig. Het is duidelijk, dat bij een leening, die is uitge geven in den vorm van obligatiën aan toon der, die dagelijks van houder kunnen ver wisselen, de aanwijzing van den crediteur, te wiens name de hypotheek moet worden in geschreven, niet anders kan geschieden dan door het inschakelen van een tusschenper- soon, die gedurende den looptijd van de leening dezelfde blijft. De trustee, waartoe, in verband met dezen laatsten eisch, de naam looze vennootschap het meest geschikt is, treedt dus in de eerste plaats op bij het aan gaan van de leening en het vestigen der

Personeelsbladen ABN AMRO Art & Heritage

Incasso-Bank - De Bank | 1941 | | pagina 1