Allereerst plantaardige. In een beukenbos nog meer dan in een
dennenbos. Algemener gezegd in een loofbos meer dan in een
naaldbos, doordat de bladafval van de loofbomen een rijkere
voedingsbodem geeft. Ook doordat loofbomen door hun bladverlies
in het jaarbegin meer licht doorlaten dan naaldbomen, die immers
hun groene tooi houden. En daarmee het dak van het bos dicht.
Al die plantaardige lieden bewonen het bos in drie verdiepingen.
Kruidlaag, struiklaag en boomlaag heten ze van onder naar boven,
al naar de hoogte tot waar de bewoners ervan reiken. En zoals
we nu onze manieren kennen wat de omgang met de bomen betreft,
zo hebben ook de kruiden en de struiken er recht op dat we hen
in hun voile waarde laten.
In de kruidlaag zijn dat meest groene planten met duidelijke
bloemen. Speenkruid, anemoon, sleutelbloem als vroegste voorjaars-
bloeiers. Dan fluitekruid, klaverzuring. Nog wat later salomonszegel,
lelietje van dalen, en nog ettelijke meer. Stuk voor stuk mooi van
bloemen en plukklaar voor wie nog niet veel groter is dan zijzelf
tot-en-met wie nog net dat beetje bukken kan om erbij te komen.
Maarl Daarvoor staan ze er niet. Al die bloemen zijn geen
nietsdoeners, gratis beschikbaar voor wie ze wil meenemen. Nee,
hardwerkende lieden zijn het. Die een onmisbare taak vervullen
in de samenleving die bos heet. Hun stofwisseling verrijkt de
bosbodem. Hun vergaan bevordert bemesting van de bodem rondom.
Hun bloemen trekken insekten aan, die door bestuiving hun
voortplanting verzekeren. Die insekten trekken weer vogels aan,
die het bos niet alleen hoorbaar opvrolijken, maar ook een teveel
aan insekten wegvangen en op hun beurt weer de plantaardige
bewoners van de volgende etage, de struiklaag, helpen met hun
voortplanting. Immers, die dragen veel besvruchten. Vogels eten die,
laten de zaden met hun uitwerpselen verderop terecht komen,
waar dan weer nieuwe lijsterbes, kamperfoelie en wegedoorn
opschieten, om meteen een paar struiklaagbewoners te noemen.
En te zien hoe alles in zo'n bos in elkaar grijpt. Functioneel
samenhangt. Aangewezen is op hulp van buurtgenoten of bezoekers.
Een groot en voorbeeldig helpt elkander!
Dat hulpbetoon bestaat ook uit het stervend beschikbaar zijn als
bescherming of voedselbron voor een ander. Nog een reden om
bijvoorbeeld het bladerdek in een loofbos te laten liggen zoals het
ligt. Vlak onder de bovenlaag zijn die afvalbladeren flink vochtig.
Dat brengt rotting teweeg; bij rotting komt warmte vrij, en die
warmte bewerkt weer de groei in het nog koude voorjaar van
speenkruid, anemoon en zoveel andere vroegbloeiers in de kruiden-
verdieping.
Struikverdieping-bewoners kwamen we ook al tegen. Als heesters,
struiken, en ook als klimplanten vullen zij de etage tussen kruidlaag
en boomkronen met hun aanwezigheid. Die ook weer veelzijdig
functioneel is en onder andere de bomen dwingt goed rechtop te
groeien, boven de struiken uit. Ook beschermen zij, vooral aan de
bosrand en op open plekken, de naastbije bomen tegen inbranden
door felle zon. Want ook een boom kan een zonnesteek krijgen!
Niet nodig dus om nog eens af te spreken dat we ook de struiken
met rust laten. Waarmee ik niet wil zeggen dat het plukken van
een enkel bloempje al een doodzonde is en een heel bos te gronde
richt. Voor een kind kan het hebben van een bloem juist een fijne
inleiding zijn tot begrip voor veel veel van wat u en ik nu net
bespreken. Maar laat het altijd blijven bij die enkele bloem. Ruk er
geen hele plant voor uit. Of een hele heestertak af. En pluk nooit
een bloem als er van diezelfde soort niet minstens enige tientallen
bij elkaar staan. Zijn er maar een paar aanwezig, dan vernietig je
of een zeldzaamheid of de kans voor een meer algemene bloem om
zich daar te vestigen waar hij blijkbaar net een plek naar zijn zin
ontdekt heeft.
Dat geldt ook voor de onderhuis-bewoners zegmaar. Al die
kleine krioelers die vlak op en in de bosbodem hun leventje leven.
Mosjes en grasjes in een eindeloze verscheidenheid. Die je pas
goed gewaar wordt als je er eens een keertje met je neus bovenop
gaat liggen. En dan tussen je neus en die mosjes liefst een
vergrootglas.
Een heel nieuw bos gaat er dan voor je open. Een heel nieuwe
mini-samenleving van millimeterplantjes. Maar ook weer een
onmisbaar onderdeel van het grote bos als geheel. Mossen houden
vocht vast, verhinderen verdamping, wat niet alleen hunzelf maar
alie bosplanten ten goede komt. Dus ook die moslaag laten we
ongemoeid. Er overheen lopen - best. En van meenemen - nee.
Nog verleidelijker om mee te nemen zijn paddestoelen. Maar in
menig Nederiands bos is al duidelijk te zien hoe kwalijk het is om
aan die verleiding toe te geven. De bosbodem is daar bepaald
armer, ook aan andere planten, dan toen er nog paddestoelen
groeiden. En de bosbouwer merkt zelfs aan zijn bomen dat er aan
hun menu iets mankeert. Niet dat eiken en beuken regelrecht
paddestoelen eten, ze hebben de nabuurschap aan hun voeten wel
degelijk nodig voor een volwaardig bestaan.
Wie een paddestoel plukt, haalt namelijk schijnbaar een los ding
weg, maar in werkelijkheid verminkt hij een bosbewoner van veel
grotere omvang dan die ene paddestoel. Die is alleen maar de
bovengrondse dragervan het voortplantingsmateriaal dat toebehoort
aan de eigenlijke plant. Die in de grond zit en bestaat uit een
vlokkige massa heel fijne draadjes, de zwamvlok. De zwamvlok is
van levensbelang voor de hele boshuishouding. Velerlei dood en
vergaan materiaal van andere planten zet hij tijdens zijn groei om
in precies die stoffen die bovengrondse groene planten nodig
hebben voor hun voeding. En met behuip van de paddestoel die
hij zelf boven aarde brengt, zorgt hij voor eigen vermeerdering door
middel van de stoffijne sporen die een rijpe paddestoel als
wolkjes laat wegvliegen.
Paddestoelen plukken is dan ook dieven van de hoofdschotel en
moord op kokskinderen zogezegd. Het is bovendien gevaarlijker
dan je denkt. Vooral voor kinderen. Veel paddestoelen zijn giftig.
En juist de leukste om te zien, zoals de vliegenzwam met zijn
vrolijke rode hoed met witte noppen. En zoals een stel amanieten
die sprekend lijken op de wel eetbare champignonl Nee, alweer:
laten staan es-vee-pee. En ook niet boos omtrappen vanwege die
giftigheid. Maar daar weet u nu zelf het passende verhaal wel bij.
Net zoals u nu ook wel verder kunt vertellen waarom rust in een
bos tot de vereiste manieren van onze kant behoort. Wie tierend en
stokkenslaand door het bos ragt, verstoort vogels. Die daardoor
een legsel eieren te lang in de steek laten. Of een prooi missen
die ze juist zouden grijpen. Of er helemaal vandoor gaan en zo een
schakel weghalen uit de keten van opeten en opgegeten worden,
waaruit het hele bosieven zo zorgvuldig is opgebouwd van nature.
Die warrige hoop dennenaalden en bladspul inbegrepen, die daar
opzij van het wandelpad blijkt te wriemelen van de mieren.
Ongeordende bende waar best een schopvoet doorheen kan?
Alweer nee, een uiterst ingewikkelde bouw van verfijnde orde, met
een even ingewikkelde werkverdeling tussen de duizenden
bewoners. Aan wier ijver en organisatie je uren plezier kunt
beleven. Gewoon door er rustig naar te blijven kijken en er steeds
meer verrassende gebeurlijkheden in te ontdekken. Groots van
doelmatigheid in hun pieterpeuter-afmetingen. En voor de
bosbeheerder de meest welkome werkhulp in het onderhoud van
zijn bos. Mieren, rode bosmieren vooral, zijn ideaie opruimers van
schadelijke insekten. En al even ideaie verspreiders van de zaden
van veel planten die we graag op de bosbodem zien.
Wie het bos ingaat om wild te zien, doet er helemaal verstandig aan
om niet wild tekeer te gaan. Anders komt je niet meer voor ogen
dan het vertekende hertebeest op de wegbordjes Overstekend
Wild. Trouwens, wild zien - herten, reeen, varkens, een vos - is een
zaak van heel veel geduld. Wie geen uren de tijd heeft, kan beter
een uitkijkpost bezoeken in een wildreservaat. Een hoogzit noemt
de begeleidende wildschut zo'n tribune achter glas en op palen.
Ook wel een kansel. Klinkt prekerig, maar het verhaal dat hij u
vertelt is weer datzeifde over het bosieven, waarin iedereen iets
betekent voor ieder ander. En waarin wij ons vrij kunnen bewegen,
als we maar ervan uitgaan dat ieders vrijheid, ook de onze, ophoudt
waar die van een ander begint.
Tjonge, toch een preek? Och nee, heel gewoon de bosregel weer
eens anders geformuleerd. Zoals ook ,,gebruik geen vuur in het
bos" niet bedoeld is als een aartsvaderlijk gebod, maar als een
praktische wenk om het bos niet alleen te sparen voor de bezitter
of beheerder, maar ook voor jezelf als genietend wandelaar. En
voor al die anderen die er net zo graag hun verademing komen
halen. Zelfs roken in een bos moeten we nalaten. Doorgaans is het
sprokkelhout op de grond droger dan je denkt. Sigaar of pijp
uitmaken aan de bosrand. Sigaretje uittrappen op woudlopers
manier: kuiltje maken met een hakkedraai, peukje erin, smoren met
de voile voet en begraven.
14